IMMATERIEEL EN TOCH BELANGRIJK
Materialiteit heeft verschillende betekenissen; het is een homoniem. Binnen de externe verslaggeving zijn twee betekenissen van belang. Enerzijds wordt gesproken over informatie die van materiële betekenis is en anderzijds over materiële activa. Homoniemen leiden weleens tot verwarring. Die verwarring neem ik hier weg.
Informatie wordt van materiële betekenis geacht indien het weglaten of het onjuist weergeven ervan de economische beslissingen van jaarrekeninggebruikers zou kunnen beïnvloeden. In deze context betekent materieel dus informatie die relevant is voor economische beslissingen. Als aanbeveling geven de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving aan dat een balanspost die groter is dan 5% van de balanstelling of die groter is dan 10% van het rubriekstotaal, afzonderlijk dient te worden vermeld. Voor een post van de winst- en verliesrekening is de aanbeveling de post die groter is dan 5% van de toegevoegde waarde of groter is dan 10% van het rubriekstotaal, afzonderlijk dient te worden vermeld.
De andere betekenis heeft betrekking op de aard van de activa. Vaste activa worden onderverdeeld in immateriële, materiële en financiële vaste activa. In deze betekenis betekent materieel fysiek of stoffelijk. Voorbeelden van materiële vaste activa zijn grond, gebouwen en machines. De immateriële vaste activa zijn de niet-stoffelijke bedrijfsmiddelen. Voorbeelden van immateriële posten zijn kosten van ontwikkeling, gekochte goodwill en kosten van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom. Over het belang van de niet-stoffelijke activa gaat deze bijdrage. De financiële vaste activa zijn vooral belangen in het aandelenkapitaal van en verstrekte langlopende leningen aan gelieerde ondernemingen; daarop wordt hier niet ingegaan.
De omvang van de immateriële vaste activa moet niet worden onderschat. Volgens een recent artikel in de Wall Street Journal is de waarde van de immateriële vaste activa in de VS te schatten op $ 8 miljard. Dat komt overeen met de helft van de marktkapitalisatie van de Standards & Poor 500-index. Er is geen reden waarom dat in Nederland anders zou zijn. Voor individuele ondernemingen kunnen de immateriële vaste activa natuurlijk wel van meer of minder groot belang zijn.
Ondernemingen die in de traditionele maakindustrie werkzaam zijn, hebben veel grond, gebouwen en machines op hun balans staan. Voor hen zijn de immateriële vaste activa van minder groot belang. Maar juist de betekenis van dit typen ondernemingen is sterk afgenomen. Traditionele scheepsbouwers die, enigszins overdreven gesteld, alleen maar enorme stalen platen aan elkaar lasten bestaan niet meer. Tegenwoordig zijn dat high tech ondernemingen die met de inzet van geavanceerde apparatuur en geschoold personeel een uniek schip ontwerpen en bouwen. En ook het schip zelf wordt volgebouwd met technologisch hoogwaardige systemen, die vaak door de scheepsbouwer zelf zijn ontwikkeld. Op de balans van de traditionele scheepsbouwer stonden de scheepswerf en de voorraden staal op de balans. Maar waarom worden de kennis van de vakmensen, de onderzoeken en de binnen de onderneming ontwikkelde software niet op de balans verantwoord? Deze middelen zijn onmisbaar voor het voortbestaan van de onderneming. In economische zin zijn kennis en software belangrijke, misschien zelfs wel de belangrijkste, bedrijfsmiddelen voor de moderne onderneming en dat pleit ervoor deze activa op de balans op te nemen. Het probleem is dan dat deze middelen in euro’s moeten worden uitgedrukt. Omdat er geen sprake is van een aankooptransactie maar omdat de kosten voortdurend in het eigen bedrijf worden gemaakt is er geen duidelijke prijs waarop de waardering kan worden gebaseerd. Blijkbaar biedt de balans geen plaats voor dit type essentiële bedrijfsmiddelen. De vraag is hoe deze activa wél op de balans kunnen komen.
Een mogelijke oplossing hiervoor is om de zelfontwikkelde activa door een deskundige te laten waarderen. Als voorbeeld hiervoor dient Interbrand dat een bekend merkwaarderingsbureau is. Volgens Interbrand is het merk Apple met $ 170 miljard het duurste merk ter wereld. Philips is op plaats 47 op deze lijst het eerste Nederlandse merk met een waarde van $ 9 miljard.
Laten we eens iets nauwkeuriger kijken naar de cijfers van Philips. Op 31 december 2015 gaf de balans van Philips een totaal eigen vermogen aan van € 11,6 miljard. De waarde van alle op de beurs geplaatste aandelen, de marktkapitalisatie, bedroeg € 21,8 miljard. Men spreekt over een waardekloof van € 10,2 miljard. Waarom is de markt bereid 1,9 keer de waarde van een aandeel te betalen zoals die blijkt uit de balans? Zonder twijfel omdat de markt de waarde van het merk en van andere niet in de balans opgenomen bedrijfsmiddelen wél inprijst. De markt kijkt vooral naar de economische potentie in de toekomst; de balans kijkt vooral naar transacties en gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Het merk Philips van $ 9 miljard, iets meer dan € 8 miljard, verklaart dus voor 80% de waardekloof. Dat zou een argument kunnen zijn om het merk op de balans op te nemen. De relatie tussen de balanswaarde en de marktwaarde wordt daarmee hechter, waardoor gebruikers meer waarderelevante informatie aan de balans kunnen ontlenen. Toch heeft dit argument regelgevers voor externe verslaggeving nog niet kunnen overtuigen. Natuurlijk dienen de balanscijfers relevant te zijn voor de gebruikers. Maar een even belangrijke eis is dat de informatieverschaffing een getrouwe weergave is van de economische feiten en gebeurtenissen. Zolang de waarde van merken en andere zelfvervaardigde immateriële vaste activa niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, blijven ze buiten de balans.
Wat kan de jaarrekeninggebruiker hier zelf aandoen? De gebruiker zou bij de analyse van de cijfers de waardekloof als post binnen de immateriële vaste activa onder bijvoorbeeld de aanduiding zelfgevormde goodwill op de balans kunnen plaatsen waarbij dan tevens het eigen vermogen tegen marktwaarde wordt gewaardeerd. Een andere mogelijkheid is de waarde van het merk volgens Interbrand of een andere betrouwbaar merkwaarderingsbureau te activeren, het eigen vermogen tegen marktwaarde op te nemen en het restant als zelfgevormde goodwill te verantwoorden. Dat geeft het belang van de immateriële posten de plaats die ze verdienen: op de balans. Door het ontkennen van de immateriële vaste activa als belangrijkste waardecreërende productiefactor laat de traditionele balans minder dan de helft van het potentieel van een onderneming zien. Het wordt de hoogste tijd dat de regelgevende instellingen hier iets aan doen. En tot die tijd moet de gebruiker zelf het heft in eigen handen nemen door de terugkijkende balans zelf om te vormen in een relevant document dat is gericht op de toekomst. Pas dan kan de balans inzicht geven in het vermogen om toekomstige resultaten te realiseren. De conclusie is: in een moderne op kennis gebaseerde onderneming zijn de immateriële activa de materieelste activa.
Dr. Dick van Offeren