ACTUELE KOSTPRIJS
Nederlandse financiële professionals worden in hun opleiding geconfronteerd met waardering volgens actuele waarde, ook wel bekend als de vervangingswaardetheorie. Professor dr. Th. Limperg jr. (1879-1961) is daarvan de grondlegger. In het kantoor van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) hangt zijn geschilderde portret in de zaal die naar hem vernoemd is. Dat beschouw ik als een indicatie van zijn belang voor het accountantsberoep in Nederland.
Met de invoering van de laatste wetswijziging (oktober 2015) is de vervangingswaardetheorie van Limperg geëuthanaseerd. Hierna zal ik deze constatering onderbouwen.
Limperg paste de vervangingswaarde toe op materiële vaste activa, zoals grond, gebouwen en machines en op de voorraden. De waarderingsgrondslag vervangingswaarde is voor voorraden sinds de wetswijziging niet langer toegestaan. Voorraden, uitgezonderd agrarische voorraden, dienen te worden gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Dat kan ik nog een amputatie noemen van de vervangingswaardetheorie van Limperg.
De grootste aanslag op het voortbestaan van de vervangingswaardetheorie komt door het afschaffen het begrip vervangingswaarde. Daarmee verliest de theorie haar naamgevende waarderingsgrondslag. De theorie kan dus niet langer voortleven als vervangingswaardetheorie. De theorie is hiermee ten grave gedragen.
In het Besluit actuele waarde heeft de term actuele kostprijs de plaats ingenomen van de term vervangingswaarde. Maar het is niet slechts een andere naam voor hetzelfde begrip; nee, het is een totaal andere waarderingsgrondslag.
Bij de ontwikkeling van de vervangingswaardetheorie is uitgebreid gediscussieerd over de vraag of het vervangende bedrijfsmiddel, en daarmee de waarderingsgrondslag, gebaseerd moest zijn op technisch-identieke dan wel op economisch rationele vervanging. De algemeen aanvaarde uitkomst was toen dat de vervangingswaarde van de economisch rationele vervanging de maatstaf was voor de vervangingswaarde. De vervangingswaarde is gebaseerd op de bedrijfseconomie. Bedrijfseconomisch is identieke vervanging irrationeel. Bij de vervanging van een machine is de actuele stand van de techniek doorslaggevend. De wetgever kiest evenwel voor de technisch-identieke vervanging. Dit blijkt uit de volgende omschrijving in artikel 2 van het Besluit actuele waarde.
Onder de actuele kostprijs wordt verstaan:
a. de actuele inkoopprijs en de bijkomende kosten van een actief, verminderd met afschrijvingen; of
b. de actuele aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging van een actief kunnen worden toegerekend, verminderd met afschrijvingen. In deze kosten kunnen worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente op schulden over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend.
De actuele kostprijs kent dus twee verschijningsvormen: de actuele inkoopprijs en de actuele vervaardigingsprijs. Zowel onder a als onder b wordt verwezen naar de kosten van het huidige actief, dus het technisch-identieke actief.
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft in RJ-Uiting 2016-11 het onderwerp actuele kostprijs nader uitgewerkt. Hieronder volgt een samenvatting. De RJ-Uiting is te vinden op http://www.rjnet.nl/Global/RJ-uiting-2016-11-Actuele-kostprijs.pdf. Het technisch-identieke actief omschrijft de RJ als: “De actuele kostprijs betreft de waardering van het actief zelf en niet de waardering van een eventueel beoogd vervangend actief.” Richtlijn 212.405 geeft aan wat onder de actuele inkoopprijs en de actuele vervaardigingsprijs dient te worden verstaan. Deze Richtlijn is hieronder overgenomen. Ik beperk mij tot de actuele inkoopprijs; de actuele vervaardigingprijs blijft hier onbesproken.
De actuele inkoopprijs dient te worden gebaseerd op het bedrag dat de rechtspersoon op de datum van herwaardering voor dat actief zou betalen bij verkrijging, indien het actief de ouderdom zou hebben zoals ten tijde van de oorspronkelijke verkrijging, verhoogd met de geschatte actuele bijkomende kosten van verkrijging.
De actuele inkoopprijs wordt normaliter bepaald aan de hand van marktconforme gegevens of via taxaties uitgevoerd door erkende taxateurs. Informatie omtrent inkoopprijzen is gewoonlijk te ontlenen aan één of meer van de volgende bronnen:
aanbiedingen of inlichtingen van leveranciers;
recente transacties;
indexcijfers van bijvoorbeeld brancheorganisaties of statistische bureaus; of
taxaties door deskundigen.
In de RJ-Uiting zijn voorbeelden opgenomen die een en ander verduidelijken.
Wat betekent deze verandering voor de praktische toepassing van waardering op actuele waarde?
Doordat voorraden niet langer mogen worden gewaardeerd op actuele waarde is het toepassingsgebied beperkt. Toepassing van actuele waarde is beperkt tot immateriële, materiële en financiële vaste activa. Financiële vaste activa, waaronder deelnemingen en financiële instrumenten vormen een afzonderlijke categorie die ik hier buiten beschouwing laat. Voor immateriële vaste activa dient een liquide markt te bestaan. Daardoor is toepassing van waardering tegen actuele waarde alleen mogelijk voor de kosten van verwerving van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom voor zover die op een liquide markt worden verhandeld. Materiële vaste activa bestaan, kort samengevat, uit grond, gebouwen en machines. De RJ stelt dat voor grond de actuele inkoopprijs over het algemeen zal gebaseerd zijn op de marktwaarde. De RJ geeft geen motivering waarom hij zich beperkt tot grond en ook niet voor deze conclusie. Naar mijn mening is de motivering dat grond geen technische verandering ondergaat. Maar gebouwen en machines veranderen wél. De vraag is dan of de marktwaarde voor gebouwen en machines de technische veranderingen in voldoende mate heeft verwerkt om te kunnen dienen als grondslag voor de actuele inkoopprijs. En dat is afhankelijk van de omvang van de markt. Hoe meer vraag en aanbod er naar een bepaald type gebouw of machine is, hoe informatiever de tot stand gekomen marktprijs is. Voor gebouwen en machines die algemeen inzetbaar zijn, kan de marktprijs de grondslag zijn voor de actuele inkoopprijs. Voor gespecialiseerde machines, waarvoor weinig vraag en aanbod is, zal gebruik moeten worden gemaakt van een van de andere vier hiervoor genoemde bronnen van actuele inkoopwaarde. Daarmee wordt toepassing van de actuele inkoopprijs omslachtig en dus duur maar ook minder betrouwbaar en relevant. Dat zijn belangrijke redenen om af te zien van waardering tegen actuele inkoopprijs.
De conclusie is dat vervanging van de term vervangingswaarde door actuele kostprijs verregaande gevolgen heeft voor de toepassing van waardering op actuele waarde. Voorraden mogen niet langer op actuele waarde worden gewaardeerd en voor gespecialiseerde gebouwen en machines is waardering tegen actuele kostprijs omslachtig, duur, minder betrouwbaar en minder relevant dan waardering tegen vervangingswaarde. Ik verwacht dat actuele kostprijs hoewel wettelijk toegestaan, een waarderingsgrondslag wordt die in de praktijk zelden of nooit zal worden toegepast. Het portret van professor Limperg kan worden verwijderd uit het kantoor van de NBA en de zaal kan worden hernoemd.